Post by Yin Yang on Nov 9, 2006 7:25:13 GMT -5
Mechelen-Noord.
Vooral die locatie. ‘Noord’.
Het klinkt winderig, guur en ook iethingy akelig..
Een buurt met donkere gevels waarlangs bij nachte schimmige figuren dwalen.
Als je van de autosnelweg komt, zie je al van in de verte de brandende lichtpilonen, in nevelen gehuld
‘Racing Rules’, is gekalkt op een flatgebouw dat het stadion overschouwt. Dit is het territorium, ‘homeland’ van Racing Club Mechelen, de outlaws van het Belgische voetbal, de meest Britse ploeg van het vasteland.
Ik heb als Oostvlaming al lang iets met die club, Racing Mechelen uit Mechelen-Noord. Ik weet bij God echt niet wat het is.
Een stuk nostalgie. Het verleden van de club. Hun shirts die me aan Ierland doen denken. De volkswijken rond het stadion. Of ook dat aftandse maar netjes onderhouden stadion met die enorme hoofdtribune. Whatever.
Het is een heerlijke, authentieke voetbalclub. Een gemeenschap op zich.
Ik herinner me nog dat ik als kleine jongen Panini-voetbalplaatjes netjes in een boek kleefde.
Het waren allen ploegen uit eerste klasse en Racing Mechelen was daarbij.
François ‘Sus’ Valkenborgh was hun doelman, als mijn geheugen me niet in de steek laat.
En op de achtergrond bij ieder fotootje zag je nog de inmiddels verdwenen ‘volksplaatsen’ achter het verste doel Het Oscar van Kesbeeckstadion. Klinkt wel iets te lang en te bescheiden.
De nodige égards aan het adres van wijlen Oscar Van Kesbeek, één van de peetvaders van de club én ere wie ere toekomt, zeker weten.
Maar een voetbalarena moet onheilspellend luiden.
Sclessin, Mambourg of De Bosuil. Aangrijpend en overweldigend. Zo zou het moeten zijn.
Of Highbury, Stamford Brigde, The Den en Craven Cottage zoals in Engeland God, dat zijn nog es namen voor voetbaltempels
Waar de tegenstander al in zijn broek doet, alleen bij het horen van de naam van het stadion.
Door omstandigheden kom ik er jammer genoeg maar enkele keren per jaar. Bij voorkeur op een winteravond, als het mistig en koud is. De hamburger nog beter smaakt en de warmte aan de rust te vinden is in het gezellige chalet onder de hoofdtribune.
Ze hebben een fantastisch publiek. Niet zo groot, wat wil je in derde klasse, maar immer fanatiek en gedreven voor hun groen-wit. Na al die jaren chronisch verblijf in die troosteloze regionen, nog steeds hondstrouw op de staanplaatsen. Je moet het maar doen. Hoed af hiervoor.
Of ‘respect’ zoals rappers elkaar nonchalant goeiedag zeggen.
Al loopt het soms jammer genoeg af en toe wel eens uit de hand door enkele bollebozen, los daarvan hebben ze de beste supporters van het land.
Ik krijg er steeds kippenvel van als ik ‘de lads’, zoals ze zichzelf noemen, handenklappend hoor opmarcheren in de straten, wisselend ‘Reicienk !’ scanderend.
En ook nog voluit voetballiederen zingen, hoog boven in de nok van de tribune.
Geen gewauwel, nee, maar heuse volzinnen. Zoals alleen nog Britse fans het kunnen.
Alleen al uit dankbaarheid voor die mensen moeten ze zo snel mogelijk hogerop.
Weet je, ze mislopen bij iedere thuiswedstrijd dan nog pakweg 50 betalenden. Die flatbewoners welke op hun terras of vanachter het beslagen keukenraam lui naar beneden toekijken.
Ik heb het al berekend. 50 man met een ticketje van pakweg 7 €. Met een seizoen van 15
thuiswedstrijden, maakt dit algauw 5.250 €. Man, daar kan je al een uitermate talentvolle jeugdspeler mee kopen. Hier is nog werk aan de winkel, Racing !
Geef toe, met alle respect voor Olen, Meldert en Wevelgem, natuurlijk mogen die jongens voetballen, maar toch please niet in dezelfde reeks van Racing.
Vijf man, het lief van een van de spelers, een verloren vlag en een zeldzame opschrikkende toeter aan de overkant waar de bezoekende aanhang onderdak vindt. Kan toch niet.
Club, Lierse, Beerschot, Anderlecht. Dat moet het zijn. Niet meer, niet minder.
En waarom ook de kakkers niet. Het zoveelste vol huis. En als ik nog even verder mag dromen, neem ik er dan die andere stokoude knarren Union en Crossing Schaarbeek er ook nog bij.
Ooit was ik een aantal jaren terug te gast in hun bestuurskamer, als toenmalig bestuurder (ik weet het, het klinkt een beetje ijdel) van de tegenstander. Een ruimte, nauwelijks onaangeroerd de laatste honderd jaar.
Een vriendelijke dame met gesteven witte blouse en zwarte rok serveerde koffie en gebak.
Vaandels van West Bromwich Albion, Burnley en Blackpool. aan de muur. Zowat de Engelse tegenpolen van Racing. Ooit de top, nu vegeterend, ergens halfweg of onderaan de tweede of derde divisie.
Achter de statige eretafel, vergeelde clubfotos met een Onnavolgbare Rik I (maar ook de laatste), nog piepjong en Hans Schöning, met bakkekbaarden en Seventies-look.
Het bestuur was gemiddeld zowat 75 jaar. Aimabele heren, mijmerend naar vroeger. Hoffelijk en in donkergrijs maatpak, een joekel van een clubspeld op de revers.
Het rook er naar mottebollen, kwaliteitesvolle sigaren en een glorieus verleden.
Racing Club Mechelen. Een voetbalclub met standing.
Er bloeit terug stilaan iets mooi bij Racing Club Mechelen.
Een degelijke jeugdwerking, een financieel sober maar gezond beleid en veel onbaatzuchtigheid bij de medewerkers.
Less is more.
Ik vind het wel nog steeds verschrikkelijk dat ze vorig jaar de houten genummmerde banken vervangen hebben door die steriele plastieken zitjes.
Decennialang in weer en wind, stille getuigen van al die zinderende voetbalavonden. Had ik het geweten, ik had zo’n houten bank opgekocht en in mijn achtertuin gezet. Koesterend als een kleinood.
Ach, kerel, nu niet te sentimenteel worden. Ja, ‘Times they are a-changin’ zong Bob Dylan ooit terecht.
Racing Club Mechelen . Stamnummer 24. Honder jaar oud. Wat een prestatie.
Ooit komen ze terug. Volgend jaar. Binnen tien jaar. Of nog veel later.
Maar terugkomen doen ze. Ik geef het je op een blaadje.
‘Grote clubs sterven nooit’, wijlen Rinus Michels kon het niet beter verwoorden.
Good luck, Racing Club Mechelen uit Mechelen-Noord, and Happy Centennial.
Vooral die locatie. ‘Noord’.
Het klinkt winderig, guur en ook iethingy akelig..
Een buurt met donkere gevels waarlangs bij nachte schimmige figuren dwalen.
Als je van de autosnelweg komt, zie je al van in de verte de brandende lichtpilonen, in nevelen gehuld
‘Racing Rules’, is gekalkt op een flatgebouw dat het stadion overschouwt. Dit is het territorium, ‘homeland’ van Racing Club Mechelen, de outlaws van het Belgische voetbal, de meest Britse ploeg van het vasteland.
Ik heb als Oostvlaming al lang iets met die club, Racing Mechelen uit Mechelen-Noord. Ik weet bij God echt niet wat het is.
Een stuk nostalgie. Het verleden van de club. Hun shirts die me aan Ierland doen denken. De volkswijken rond het stadion. Of ook dat aftandse maar netjes onderhouden stadion met die enorme hoofdtribune. Whatever.
Het is een heerlijke, authentieke voetbalclub. Een gemeenschap op zich.
Ik herinner me nog dat ik als kleine jongen Panini-voetbalplaatjes netjes in een boek kleefde.
Het waren allen ploegen uit eerste klasse en Racing Mechelen was daarbij.
François ‘Sus’ Valkenborgh was hun doelman, als mijn geheugen me niet in de steek laat.
En op de achtergrond bij ieder fotootje zag je nog de inmiddels verdwenen ‘volksplaatsen’ achter het verste doel Het Oscar van Kesbeeckstadion. Klinkt wel iets te lang en te bescheiden.
De nodige égards aan het adres van wijlen Oscar Van Kesbeek, één van de peetvaders van de club én ere wie ere toekomt, zeker weten.
Maar een voetbalarena moet onheilspellend luiden.
Sclessin, Mambourg of De Bosuil. Aangrijpend en overweldigend. Zo zou het moeten zijn.
Of Highbury, Stamford Brigde, The Den en Craven Cottage zoals in Engeland God, dat zijn nog es namen voor voetbaltempels
Waar de tegenstander al in zijn broek doet, alleen bij het horen van de naam van het stadion.
Door omstandigheden kom ik er jammer genoeg maar enkele keren per jaar. Bij voorkeur op een winteravond, als het mistig en koud is. De hamburger nog beter smaakt en de warmte aan de rust te vinden is in het gezellige chalet onder de hoofdtribune.
Ze hebben een fantastisch publiek. Niet zo groot, wat wil je in derde klasse, maar immer fanatiek en gedreven voor hun groen-wit. Na al die jaren chronisch verblijf in die troosteloze regionen, nog steeds hondstrouw op de staanplaatsen. Je moet het maar doen. Hoed af hiervoor.
Of ‘respect’ zoals rappers elkaar nonchalant goeiedag zeggen.
Al loopt het soms jammer genoeg af en toe wel eens uit de hand door enkele bollebozen, los daarvan hebben ze de beste supporters van het land.
Ik krijg er steeds kippenvel van als ik ‘de lads’, zoals ze zichzelf noemen, handenklappend hoor opmarcheren in de straten, wisselend ‘Reicienk !’ scanderend.
En ook nog voluit voetballiederen zingen, hoog boven in de nok van de tribune.
Geen gewauwel, nee, maar heuse volzinnen. Zoals alleen nog Britse fans het kunnen.
Alleen al uit dankbaarheid voor die mensen moeten ze zo snel mogelijk hogerop.
Weet je, ze mislopen bij iedere thuiswedstrijd dan nog pakweg 50 betalenden. Die flatbewoners welke op hun terras of vanachter het beslagen keukenraam lui naar beneden toekijken.
Ik heb het al berekend. 50 man met een ticketje van pakweg 7 €. Met een seizoen van 15
thuiswedstrijden, maakt dit algauw 5.250 €. Man, daar kan je al een uitermate talentvolle jeugdspeler mee kopen. Hier is nog werk aan de winkel, Racing !
Geef toe, met alle respect voor Olen, Meldert en Wevelgem, natuurlijk mogen die jongens voetballen, maar toch please niet in dezelfde reeks van Racing.
Vijf man, het lief van een van de spelers, een verloren vlag en een zeldzame opschrikkende toeter aan de overkant waar de bezoekende aanhang onderdak vindt. Kan toch niet.
Club, Lierse, Beerschot, Anderlecht. Dat moet het zijn. Niet meer, niet minder.
En waarom ook de kakkers niet. Het zoveelste vol huis. En als ik nog even verder mag dromen, neem ik er dan die andere stokoude knarren Union en Crossing Schaarbeek er ook nog bij.
Ooit was ik een aantal jaren terug te gast in hun bestuurskamer, als toenmalig bestuurder (ik weet het, het klinkt een beetje ijdel) van de tegenstander. Een ruimte, nauwelijks onaangeroerd de laatste honderd jaar.
Een vriendelijke dame met gesteven witte blouse en zwarte rok serveerde koffie en gebak.
Vaandels van West Bromwich Albion, Burnley en Blackpool. aan de muur. Zowat de Engelse tegenpolen van Racing. Ooit de top, nu vegeterend, ergens halfweg of onderaan de tweede of derde divisie.
Achter de statige eretafel, vergeelde clubfotos met een Onnavolgbare Rik I (maar ook de laatste), nog piepjong en Hans Schöning, met bakkekbaarden en Seventies-look.
Het bestuur was gemiddeld zowat 75 jaar. Aimabele heren, mijmerend naar vroeger. Hoffelijk en in donkergrijs maatpak, een joekel van een clubspeld op de revers.
Het rook er naar mottebollen, kwaliteitesvolle sigaren en een glorieus verleden.
Racing Club Mechelen. Een voetbalclub met standing.
Er bloeit terug stilaan iets mooi bij Racing Club Mechelen.
Een degelijke jeugdwerking, een financieel sober maar gezond beleid en veel onbaatzuchtigheid bij de medewerkers.
Less is more.
Ik vind het wel nog steeds verschrikkelijk dat ze vorig jaar de houten genummmerde banken vervangen hebben door die steriele plastieken zitjes.
Decennialang in weer en wind, stille getuigen van al die zinderende voetbalavonden. Had ik het geweten, ik had zo’n houten bank opgekocht en in mijn achtertuin gezet. Koesterend als een kleinood.
Ach, kerel, nu niet te sentimenteel worden. Ja, ‘Times they are a-changin’ zong Bob Dylan ooit terecht.
Racing Club Mechelen . Stamnummer 24. Honder jaar oud. Wat een prestatie.
Ooit komen ze terug. Volgend jaar. Binnen tien jaar. Of nog veel later.
Maar terugkomen doen ze. Ik geef het je op een blaadje.
‘Grote clubs sterven nooit’, wijlen Rinus Michels kon het niet beter verwoorden.
Good luck, Racing Club Mechelen uit Mechelen-Noord, and Happy Centennial.